
Als er twee mensen zijn die weten hoe het met duurzame mode in Amsterdam gesteld is, dan zijn dat James Veenhoff en Martijn Nekoui. Veenhoff is het brein achter House of Denim, dat innovatie en duurzaamheid in de denimindustrie bevordert. Daarnaast is hij een van de oprichters van creatief adviesbureau Fronteer en lid van de ledenraad van de Rabobank. Martijn Nekoui is de bedenker en CEO van MOAM: een platform dat jong creatief talent koppelt aan grote namen. Als groot voorvechter van de nieuwe modegeneratie is hij als geen ander op de hoogte van wat er zoal speelt in de Amsterdamse mode-industrie.
Is Amsterdam überhaupt een modestad?
James: ‘Nee.’
Martijn: ‘Ja.’
![]() |
![]() |
Martijn Nekoui & James Veenhoff
Vertel.
M: ‘Voor een klein land hebben we echt veel grote modebedrijven. Van high-end-ontwerpers als Viktor&Rolf en Ronald van der Kemp die internationaal succesvol zijn, tot commerciëlere merken als Fabienne Chapot en Nikkie. Tegelijkertijd blinkt Amsterdam uit in streetwear: de jongens van Daily Paper en Filling Pieces hebben in korte tijd enorm succesvolle bedrijven opgezet. En dan heb je natuurlijk de denimmerken: G-Star, Denham, Calvin Klein Jeans, ze zitten allemaal in Amsterdam.’
J: ‘Het ligt er natuurlijk aan hoe je de term “modestad” definieert, maar ik heb vijf jaar lang hard gewerkt om de Amsterdamse mode-industrie te verenigen in een fashion week en dat is niet gelukt. Zowel vanuit de culturele als de commerciële kant bleek er simpelweg niet genoeg animo te zijn. Wat mij betreft betekent dat dat Amsterdam geen inspirerende, bruisende, internationaal georiënteerde modebestemming is.’
M: ‘Ik begrijp dat Amsterdam geen couturestad is, we zijn geen Parijs of Milaan. Maar dat moet je ook niet willen. Ik denk juist dat we moeten omarmen waar we goed in zijn: easy comfort. Veel denim, veel streetwear. Dat zijn kleren die Nederlanders fijn vinden om te dragen: kleren waarmee je gewoon op de fiets kunt stappen en die lekker praktisch in de wasmachine kunnen. En dat zijn geen kleren die per se geshowd moeten worden op een catwalk.’
J: ‘Jij bent natuurlijk de bright shining ambassador van alle spannende dingen die er op modegebied gebeuren in Amsterdam, en ik misschien juist van de zeurderige ondernemers die het niet is gelukt.’
Wel wordt Amsterdam regelmatig de denimhoofdstad van de wereld genoemd.
J: ‘Ja. De denimmerken die we hier hebben zijn megasterk. PVH, het bedrijf dat eigenaar is van onder meer Calvin Klein en Tommy Hilfiger, heeft inmiddels een omzet van bijna acht miljard euro. Ook jeansmerken als G-Star, DENHAM, KOI en Scotch & Soda doen het erg goed.’
Hoe belangrijk is duurzaamheid in die industrie?
J: ‘Heel belangrijk, alle Amsterdamse merken zijn zich er enorm bewust van. Amsterdam is echt een voorloper op dat gebied. We staan internationaal bekend als dé plek waar over duurzaamheid gesproken wordt. Dat komt door Kingpins Transformers, een congres waarvoor iedereen uit de jeansbranche naar Amsterdam komt om het te hebben over de grote smerigheid in de jeansindustrie. Het zit er ramvol met mensen van over de hele wereld. Hoe het komt dat wij daar ver in zijn? Nederlanders vinden duurzaam geen negatief woord. Dat is in veel landen nog wel zo: daar vinden mensen tweedehands of gerecyclede spullen nog steeds vies. Of gewoon niet sexy. In Amsterdam begrijpen we dat duurzame productie echt niet per se een minder product hoeft op te leveren.’
Wat is er zo smerig aan de denimindustrie?
J: ‘Het maken van denim werkt als volgt: je neemt twee witte katoenen draden en verft er eentje blauw. Als die draden eenmaal tot een stof gewoven zijn, ga je die stof uitgebreid wassen om de draad weer minder blauw te krijgen. Dat is op zich al een vreemd proces, maar er komen ook nog eens heel veel chemicaliën, water en energie bij kijken. Helaas hebben maar heel weinig mensen hier weet van.’
Waarom zitten al die grote denimmerken eigenlijk in Amsterdam?
J: ‘Oorspronkelijk had de Belastingdienst daar iets mee te maken, die hadden een heel gunstige regeling voor expats. Ook Schiphol is heel belangrijk, omdat je daarvandaan heel snel overal naartoe kunt reizen: je kan acht keer per dag naar New York en bent razendsnel in Londen, Milaan of Parijs. Ze zeggen wel eens dat Amsterdam wat zakensteden betreft het Hongkong van Europa is.’
M: ‘Ontwerpers als Ronald van der Kemp en Viktor&Rolf, die vooral in het buitenland showen en verkopen, blijven ook bewust in Amsterdam omdat het gewoon een hele fijne stad is om te wonen. Ik denk dat de calvinistische doe-maar-normaal- dan-doe-je-al-gek-genoegmentaliteit een fijn contrast is met alle hectiek en hysterie in Parijs. Dat je na een grote show weer thuiskomt en in je kloffie naar de Albert Heijn kan voor kaas in de bonus. Heerlijk.’
Welke rol speelt duurzaamheid in de rest van de Amsterdamse modeindustrie?
M: ‘Er gebeurt echt veel goeds, kijk maar naar Ronald van der Kemp die zijn helemaal van restmaterialen gemaakte kleren in Parijs showt en over de hele wereld verkoopt. Maar alle goede projecten blijven druppels op een gloeiende plaat. Want Amsterdam is ook een stad met op elke straathoek een goedkope winkelketen. Waar het bovendien ook nog altijd sale lijkt te zijn. Het is heel lastig om duurzaamheid groot te maken als je tegelijkertijd aan de andere kant van het spectrum prikkels krijgt die je stimuleren tot kopen, kopen, kopen: “50% korting! 3 halen 2 betalen! Schrijf je in voor de nieuwsbrief en krijg nóg meer korting!” Sustainable merken kunnen daar niet aan meedoen, want duurzaam produceren is nu eenmaal duurder.’
Mensen moeten vooral mínder gaan kopen. Als ik zie hoeveel kleren de tieners van nu aanschaffen, daar schrik ik echt van. Elk weekend een nieuw shirtje.– Martijn Nekoui
Wat moet er volgens jullie veranderen?
J: ‘Ik denk dat het duidelijker moet worden wat je als consument koopt. Ik vind dat supermarkten dat heel goed hebben gedaan met kip. Iedereen weet: een kip zonder sterren moet je eigenlijk niet aan je kinderen te eten geven. Eén ster is oké, als je schoonmoeder komt eten haal je een keer een drie-sterrenkip. Zo kun je stemmen met je geld: je laat zien wat jij belangrijk vindt. Maar in de modewereld bestaat zoiets niet. Ik zou willen dat je in winkels precies kunt zien waarom de ene spijkerbroek 89 euro kost en de andere 119. Daarom werk ik aan een programma waardoor je straks weet: in deze fabriek is de broek gemaakt, hier is de waterliterteller en dit zijn de chemicaliën die gebruikt zijn. Dat soort radical transparancy leeft heel erg onder millennials. Die willen niet meer alleen weten: does my ass look big in this? Maar ook: how do I feel about buying this?’
M: ‘Mensen moeten vooral mínder gaan kopen. Als ik zie hoeveel kleren de tieners van nu aanschaffen, daar schrik ik echt van. Elk weekend een nieuw shirtje. Ik hoop dat het aan de leeftijd ligt en dat ze straks op hun 25e opeens toch gaan beseffen dat het beter is om een jas te kopen die minstens drie of vier seizoenen meegaat, in plaats van één. Minder massaproductie is de enige oplossing. Want die massaproductie zorgt ervoor dat de mode-industrie de op één na vervuilendste industrie ter wereld is. Alleen de olie-industrie is erger.’
J: ‘De grote commerciële ketens richten zich massaal op die jonge mensen. Maar kijk eens naar een winkel als Abercrombie & Fitch, daar lopen tienjarigen krijsend naar binnen, maar volwassenen niet meer. Ik heb het idee dat de alles verslindende méér-méérméérmachine z’n eerste rafelrandjes begint te krijgen. Zelf kocht ik vroeger ook enorm veel kleren. Tot ik me begon af te vragen waarom mijn leven in hemelsnaam zo volgepropt met kleding was. Toen ben ik twee keer naar de IJhallen geweest om alles te verkopen en heb ik ook nog vier vuilniszakken naar het vluchtelingencentrum gebracht. Ik denk dat het ook past bij deze tijd: minder spullen kopen. Een van de belangrijkste trends van nu is dat mensen liever geld uitgeven aan experiences als eten en reizen, dan aan spullen. We willen ook niet meer allemaal een leasebak van ons werk, maar nemen genoegen met een Car2Go-abonnement.’
tekst gaat verder onder afbeelding
Nog niet zo lang geleden was het imago van duurzame mode nog allesbehalve cool.
J: ‘Ja, een paar jaar geleden waren de meeste duurzame producten vreselijk. Schoenen van biologisch gelooid vissenleer of een jurk gemaakt van afval – wie wil dat nou hebben? Over het design leek vaak niet eens te zijn nagedacht.’
M: ‘Dat is de laatste tijd wel echt veranderd. In de Utrechtsestraat heb je bijvoorbeeld de Geitenwollenwinkel en in de Haarlemmerstraat zitten ook twee winkels waar duurzaamheid en smaak succesvol samenkomen. Dat zijn maar een paar winkels, maar ik heb wel het gevoel dat er iets aan het veranderen is en dat er steeds meer behoefte aan dit soort plekken is. De Geitenwollenwinkel loopt echt goed. Ik ben ook fan. Ze hebben nu bijvoorbeeld vegan schoenen van gerecycled plastic die heel mooi zijn.’
Welke duurzame modeinitiatieven uit Amsterdam vinden jullie nog meer sterk?
J: ‘Ik vind het heel goed dat Amsterdam een meestercoupeurs opleiding heeft, waar het vak kleermaken op heel hoog niveau gedoceerd wordt. Het is belangrijk dat vakmanschap in Amsterdam blijft en dat er kleren gemaakt worden die lang meegaan. Kleren waar mensen waarde aan hechten en zuinig op zijn.’
M: ‘De tofste projecten komen van jonge merken. MAISON the FAUX bijvoorbeeld, twee jonge ontwerpers die veel met gerecyclede materialen werken. Of een bedrijf als Teym, dat maar één product per jaar uitbrengt en heel transparant is over waar en op welke manier hun producten geproduceerd worden. Ik merk wel dat dit soort ontwerpers nog steeds bijbaantjes hebben omdat ze anders hun huur niet kunnen betalen. Er is niemand die hen financieel steunt. Het is mijn droom dat alle subsidies, geldpotjes en grote prijzen eens bij dat soort ontwerpers terechtkomen.’
Amsterdam: een duurzame modestad? verscheen in de rubriek 'Stand van de stad' in de achtste editie van het Amsterdam &Co magazine: Modebewuster.
Tekst: Nathalie Wouters
Fotografie: Sophie Wright
ZELF EEN REACTIE PLAATSEN?